dinsdag 20 mei 2014

Humor


Goede humor relativeert je eigen persoon of groep. Als je een ander of een groep waartoe je niet behoort, relativeert met behulp van humor, kan het snel belachelijk maken worden.
In een recent verschenen boekje, dat mensen wil stimuleren tot interreligieuze gesprekken, wordt humor genoemd als een van de mogelijkheden tot communicatie bij interreligieuze bijeenkomsten. Ik denk dat je hiermee toch wel moet uitkijken. Joden en christenen beschikken over het vermogen de eigen persoon en de eigen groep of godsdienst met humor te relativeren. Ik noem Fons Jansen in zijn rol van kapelaan. De joodse humor is beroemd. Islamitische humor is mij niet bekend.
Natuurlijk kan ik niet om de Deense cartoons heen. Het is een feit dat de Deense cartoonist een andere groep dan de zijne koos om er zijn humor op los te laten. Dat is al riskant. Om anderen lachen is makkelijker dan om jezelf lachen. Toch vond ook ik de mop als zodanig wel amusant. Ik kan niet tekenen, maar ik zou een cartoon willen maken met een Arabier die uitroept: “Pas op! Ik ben Mohammed niet!”
In De Groene van 17 februari 2006 staat een ingezonden stuk van Frank van de Veire in Gent:
”Voorstel voor een cartoon. Abraham, de aartsvader en het grote voorbeeld van de drie monotheïstische godsdiensten, zit totaal verslagen naar de grond te staren. Enkele meters verder ligt zijn zoon Isaak in een bloedplas, de keel doorgesneden. Een lieflijke engel komt net aangevlogen. Zijn gezicht is verschrikt: “Mijn God! Ik ben net te laat gekomen!”
Eerst een flauwe reactie: engelen zijn evenals God buitentijdelijk, kennen dus geen tijd en kunnen derhalve ook niet te laat komen. Dan serieus: Van de Veire trapt op een gevoelige plek. Het verhaal, zoals het in Genesis 22 staat, is eenvoudig beschreven en kan zich lenen tot een kritiek, zoals bovenstaand is uitgeoefend. Tegelijk doet Van de Veire tekort aan de eindeloze reeks van commentaren uit joodse en christelijke – van de islam weet ik te weinig – hoek, die voor zover ik ze ken, zo waardevol zijn, dat ik het verhaal voor lief neem. Je zou je hele leven kunnen besteden aan de geschreven commentaren op Genesis 22.
Interessant is dat Van de Veire drie monotheïstische godsdiensten tegelijk op de korrel neemt. Interessant is ook dat ik mezelf erop betrap dat ik eerder om de Deense cartoon kan lachen dan om deze grap. Maar ik word er zeker niet boos om, want de interpretatie van Van de Veire is mogelijk als een uit vele verklaringen.

Ik kan niet anders dan vermoeden dat er binnen de islam weinigen zijn die over het vermogen tot relativeren beschikken. De vele antisemitische cartoons in Arabische media zijn niet als humor maar als strijdmiddel bedoeld. Je zou de gelovigen binnen de islam wat meer relativeringsvermogen toewensen, dat zou heel wat doden schelen.

donderdag 15 mei 2014

9 maart 2006 Lijden


Een spreuk van de Minquassindianen in Noord-Amerika luidt: “The soul would have no rainbow if the eye had no tears.” Hierin spreekt de overtuiging dat schoonheid uit lijden voortkomt. Daarmee wordt dan ook de gedachte uitgesproken dat lijden zin heeft. Het is geen unieke gedachte. Bekend is het beeld van de zandkorrel in de schelp van de pareloester. Deze mening komt ook voor bij onze literaire stroming van de Tachtigers, die u misschien op school nog hebt leren kennen. De Tachtigers kwamen met de toen revolutionaire mening dat schoonheid het enige principe moest zijn voor kunst. Hoe kom je tot het scheppen van schoonheid? Daarvoor is passie nodig. Dit woord, passie, heeft een dubbele betekenis: het staat zowel voor hartstocht als voor lijden. Beide zaken waren voor de Tachtigers van levensbelang voor de creativiteit. Een kunstenaar moest zich hartstochtelijk aan zijn kunstwerk wijden, maar hij moest ook eerst lijden om tot het creëren van schoonheid te komen. Zo kwamen bijvoorbeeld sonnetten van Perk en Kloos tot stand, die inderdaad hoogtepunten van schoonheid bleken. Ik heb de neiging tot citeren over te gaan, maar ik moet mij bedwingen.
Toch had dit cultiveren van passie en schoonheid iets kunstmatigs. Wat hield het lijden van deze jongelui dan wel in? Het was meestal lijden aan de liefde, aan de maatschappij, aan het leven. Juist op grond daarvan heeft deze stroming niet lang stand gehouden in de Nederlandse literatuur. De vraag die bij het lezen van deze sonnetten rijst, is: mag je inderdaad aan het lijden zin verbinden? Dient het altijd ergens toe? Dient het een hoger doel? Durf je tegen iemand die lijdt aan of onder wat dan ook, te zeggen dat dit lijden zin heeft? Alleen orthodoxe christenen willen nog wel eens beweren dat menselijk lijden op aarde dient om de mens de hemelse heerlijkheid deelachtig te doen worden. Ik geloof daar niet in. Ik kan alleen maar respect opbrengen, wannner iemand van zijn eigen lijden achteraf zegt dat het zin heeft gehad. Dan zwijg ik.
Latere inzichten in de literatuur spreken andere taal, bijvoorbeeld Anna Blaman, nu vijftig jaar geleden: “Of wil je soms beweren dat het lijden zin heeft? Beweer dat niet als Kostiaan je hoort. Het is geen fel mens, Kostiaan, maar als hij weet waarover hij ’t heeft laat hij zich niet omver praten, door de mooiste theorieën niet. Lijden onteert de mens, onthoud dat maar. En het lijden dat Lucia te dragen had, daar was geen moed en geen geestkracht tegen bestand. Dat lijden kreeg haar onverbiddelijk op de knieën, telde haar uit, vrat haar aan tot ze vel over been was, en tenslotte wordt het dan een kwestie van dagen.” (De Verliezers, Amsterdam, 1960, p. 10-11) Dat is realisme tegenover de romantiek van het eind van de 19e eeuw.
Meister Eckhart heeft een mooi traktaat geschreven: Het boek van de goddelijke troost. Zie daarvoor mijn blogspot: http://meistereckhart.blogspot.nl . Daarin schrijft hij niet dat lijden zin heeft, maar wel brengt hij het in verband van het accepteren ervan, omdat God de mens liefheeft en die liefde wederzijds kan zijn.
Afgelopen week (Ik schreef dit in 2006.) zag ik weer zo’n uitgeteerd negerkind uit Afrika op de televisie, te zwak om de vliegen van haar lichaam te slaan. Wie dat ziet, voelt zich machteloos en kan alleen nog maar de zinloosheid van menselijk lijden beamen. Soms worden die beelden vertoond om mensen de portemonnee te laten trekken. Dat is geen zingeving, maar exploitatie. Vertel mij niet dat lijden zin heeft, hoe mooi die Indiaanse spreuk ook is.
De Rooms-Katholieke Kerk in Ierland heeft zelf een onderzoek ingesteld naar misbruik van kinderen. Sinds 1940 hebben 102 priesters naar schatting 350 kinderen misbruikt. Drie op de honderd priesters hebben zich bezondigd. Eerder kwamen uit andere landen, Frankrijk, USA, dergelijke berichten. Zou de paus nu niet eens tot het inzicht komen dat de eis van het celibaat onverstandig is en dat vrouwelijke priesters toch wel aan te raden zijn? Dit schrijf ik, ondanks het feit dat kinderen ook onder misbruik door nonnen hebben geleden.


woensdag 7 mei 2014

Adam, Eva, de boom en de slang

In: Inken Rühle, Gott spricht die Sprache der Menschen wordt op p. 266 een interessante vraag opgeworpen. Rosenzweig houdt christenen heel vriendelijk voor mensen die in een waan verkeren en daardoor een godsdienst aanhangen die er een beetje naast zit. Hij is vriendelijk, want ooit zullen christenen en joden tot dezelfde God geroepen worden, maar dat is wel in de eindtijd. Dat zij in een waan verkeren, houdt in dat zij onbewust zondigen. “Von dem Sünden aber reinigt nach 3.Mose 5,18 das Opfer am Jom Kippur…”, omdat het hier een onbewuste misstap betreft. Leviticus 5 gaat echter over het schuldoffer en niet over Jom Kippur. Daar gaat het in Lev. 16 over, maar daar wordt weer niet gerept over bewust of onbewust zondigen. Bovendien gaat het in de pericoop boven die waarin 5,18 staat, over bewust begane zonden. Over bewust en onbewust begane zonden staat dat die kunnen worden verzoend met het schuldoffer: een volkomen ram. Hoe helder Rühle ook over Rosenzweig schrijft in dit eminente boek, hier maakt ze een fout.
Dan komt het laatste vers van Ps. 95 aan de orde. Verschillende vertalingen blijken mogelijk. Luther vertaalt recht voor z’n raap: je zult niet in mijn rust komen. De SV geeft de eedformule, zoals ook Buber dat doet, maar zet er waar Buber …. Zet, een uitroepteken. Het is inderdaad een eed, waarvan God op Jom Kippur bevrijd kan worden, waarmee Rühle aantoont dat ook God op Jom Kippur verzoend kan worden.
Tot slot de bomen in Gen. 2. Vs. 9: “”…en den boom des levens in het midden van den hof, en den boom der kennis des goeds en des kwaads.” Van de laatste mag de mens volgens vs. 17 niet eten. In H.3,3 zegt de vrouw: “Maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft.”  Nu is de boom des levens verdwenen en staat de boom der kennis des goeds en des kwaads plotseling in het midden. Maar wie van die boom eet, zal sterven. Dat doet weer aan de boom des levens denken, hoewel je zou zeggen dat wie daarvan eet, juist zal leven. Wat zou de talmoed hiervan zeggen? Het is namelijk onvoorstelbaar dat de rabbijnen dit niet zouden hebben opgemerkt.
Marcel Poorthuis citeert in Hamer op de rots, Hilversum, 1989, een opmerkelijke midrasj:
“’Maak een heg om de Toras’ (Spreuken der Vaderen 1,1). Dat betekent dat je een heg om je woorden moet maken, zoals God dat deed, Adam, Mozes, en de Tora, Job en de profeten. (Die heg betekent bijvoorbeeld dat je niet alleen de verboden op zich ernstig moet nemen maar er ook nog wat aan moet toevoegen, het verbod iets strenger moet nemen om jezelf te beschermen. Denk aan: de gelegenheid maakt de dief.)
Welke heg maakt de Eerste Mens (Adam Harisjon) om zijn woorden? Er is gezegd: ‘En je Heer God gebood de mens zeggend: van al het geboomte in de tuin mag je volop eten maar van de boom van kennis van goed en kwaad mag je niet eten, want op de dag dat je ervan zult eten zul je sterven (Gen. 2,17)
De Eerste Mens wilde het niet aan Eva zeggen zoals God het hem gezegd had, maar hij sprak aldus tot haar: ‘Van de vrucht van de boom die in het midden van de tuin staat zegt God: Jullie zullen er niet van eten en hem niet aanraken anders zullen jullie sterven (Gen. 3,3)
Op dat moment overlegde de slechte slang in zijn hart en zei: ‘Aangezien ik Adam niet kan laten struikelen, zal ik naar Eva gaan en haar laten struikelen’. Hij ging bij haar zitten en praatte veel met haar. Hij zei tot haar: ‘Als het aanraken van de boom datgene is wat God heeft verboden, zie, ik zal hem aanraken en niet sterven en jij zult als je hem aanraakt ook niet sterven!’
Wat deed de slechte slang toen? Hij stond op en raakte de boom aan met zijn handen en voeten en schudde de boom tot de vruchten op de grond vielen (…) Wat dacht Eva toen? ‘Alles wat mijn meester (rabbi = Adam) mij bevolen heeft in het begin is onwaar’. Want Eva noemde Adam in het begin alleen maar rabbi, mijn meester. Toen nam ze van de vrucht en at en ze gaf ervan aan Adam en die at. (Avot de Rabbi Nathan A par. 1)”