maandag 8 september 2014

MIJN BLOGS


Franz Rosenzweig, Stern der Erlösung:http://rosenzweigstern.blogspot.nl/



MeisterEckhart: //meistereckhart.blogspot.nl/Poëziebesprekingen:http://krachtschoonheidwijsheid.blogspot.nl/

Columns: http://columns140507.blogspot.nl 

Reacties naar:reacties.blogspot@gmail.com


De op deze blog geplaatste bijdragen vertonen soms woorden, die als link zijn geplaatst. De blog wordt gefinancierd door Google en als tegenprestatie plaatsen zijn ongevraagd die links. Ik kan daar niets tegen doen.
ISRAËLZONDAG

Onze zustergemeente in de synagoge viert deze dagen Rosj Hasjannah en als de tien dagen voorbij zijn, Soekoth, Loofhuttenfeest. Een feest van lekkere dingen eten in de loofhut, van herinnering aan de dagen van ooit, toen de Israëlieten als nomaden door de woestijn zwierven. Vanuit de luxe van een vast bestaan keert het volk terug naar de tent en realiseert zich de betrekkelijkheid van alle aardse bezit, hoezeer men daar ook van mag genieten. Soekoth is het feest van de onthechting. Alle goedheid van de aarde is voorlopig; de levensvreugde ontspringt niet uit de grond, maar uit de hand van God. Bij dit feest behoort Psalm 122: het opgangslied, want Soekoth is een opgangsfeest. Het besef van onthechting staat centraal: niet zijn bezit, maar zijn roeping maakt een mens tot mens. Het gaat erom los te blijven en vrij, bereid te zijn tot verlangen: niet naar bezit, maar naar Alles: Hij zal alles in allen zijn over de hele wereld. De mens wordt geroepen achter de geschapen dingen door te dringen tot de Schepper. Vandaar dat hij in zijn loofhut uitziet op de hemel, waaraan hij ’s nachts de sterren ziet staan.Hij voelt zich als schepsel verbonden met Gods schepping en wacht met ongeduld op de stad die neerdaalt uit de hemel. Dat Rijk lijkt heel ver weg in onze dagen, maar dat is niet nieuw. In onze wereldgeschiedenis worden tijden van betrekkelijke rust afgewisseld met tijden van diepe duisternis. De laatste zijn er meer dan de eerste. Een mens zou de moed verliezen….

Het is vandaag Israëlzondag, de eerste zondag in oktober, waarop wij onze gedachten bepalen tot onze verhouding met het geloof van Israël. Wij realiseren ons dat onze God een verbond met Israël gesloten heeft, voordat de christelijke kerk ook maar ergens te bespeuren was. Israël werd uitverkoren om de NAAM van God door de tijden heen te dragen, om een zegen te zijn voor de wereld. Die uitverkiezing hield geen bevoorrechting in, maar vormde een zware last. Er zijn ogenblikken geweest waarin leden van het volk hebben verzucht dat zij die uitverkiezing graag wilden inleveren. Zelfs werden zonen en dochteren van Israël, die zich hadden verwijderd van hun oorsprong en meenden volledig op te zijn gegaan in het volk waartussen zij woonden, pijnlijk herinnerd aan hun afkomst. Denk maar aan het nationaal-socialisme dat ook de geassimileerde Joden vervolgde. Het Loofhuttenfeest wordt afgesloten met Simchat Thora, Vreugde der Wet, waarin gevierd wordt dat God op de berg Sinaï zijn woord gaf aan het volk. De gelovigen dansen door de synagoge met de wetsrol in de armen en vieren zo het bruiloftsfeest van God, de bruidegom, met het volk Israël, zijn bruid.

Op het bruiloftsfeest zijn vele genodigden aanwezig. In de Loofhut zijn buren en vrienden welkom om het feest mee te vieren. De gastvrijheid en mededeelzaamheid staan hoog in het vaandel van de religieuze Jood. Maar meer dan ooit beseffen wij juist in deze dagen de gebrokenheid van het bestaan. In de staat Israël is van een leven in gastvrijheid voor de buren geen sprake. Jeruzalem, de stad waar de godsdiensten elkaar ontmoeten, is een wederzijds betwiste stad. Er vloeit dagelijks bloed in erets, de kostbare grond van Israël. Wij staan maar al te snel klaar met ons oordeel. “Is dat nu leven naar de uitverkiezing: schieten op weerloze mensen, kinderen?” Zelfs verwijten wij Israël een racistische houding. Laten we vooropstellen dat van racisme geen sprake is. Israëli’s èn Palestijnen zijn semieten. Er is alleen – en dat is al erg genoeg – sprake van verbitterd nationalisme. In plaats van de grond te delen, van elkaar de ruimte te gunnen, wordt er verbitterd om elk stuk grond getwist. Israëli’s beroepen zich op de landbelofte, op God zelf die deze belofte heeft uitgesproken. Maar is het juist om strijd te voeren met een beroep op de wil van God? Komt men zo niet in conflict met het verbod Gods NAAM te misbruiken, die NAAM voor de eigen belangen te claimen? Wij koesteren terecht argwaan tegen allen die met God in hun vaandel strijden.

Mogen we die kritiek wel uiten op het volk van het Verbond? In oude tijden was er maar één Israël: het volk werd theocratisch geregeerd: God zelf zorgde voor zijn volk en koningen waren niet meer dan zijn plaatsvervangers. Profeten riepen op het dagelijkse leven, maar ook de politiek in het licht van Gods liefde in te richten naar zijn wegwijzing. Na de verwoesting van Jeruzalem werd dit anders. Na de koning verdween ook de hogepriester. In plaats van te offeren in de tempel ging men bidden in de synagoge, de sjoel. De Joodse godsdienstoefening is voornamelijk een gebedsdienst. Door de eeuwen heen heeft de Jood, veelal afkerig van de politiek en het land waar hij verbleef, zijn godsdienstige voorschriften in acht gehouden en zich gast gevoeld in een land, waar hij op grond van de betoonde gastvrijheid zich een goed burger betoonde.
Nu de staat Israël al weer ruim vijftig jaar bestaat, is de situatie toch anders dan in de Oud-Testamentische theocratie. De regering wordt gevormd na democratische verkiezingen: er heerst democratie en geen theocratie. Het merendeel van de Israëli’s is niet godsdienstig, de staat is niet religieus, maar seculier. Als wij over “Kerk en Israël” spreken, bedoelen wij hiermee de verbondenheid te benadrukken tussen het volk van de kerk en het volk van de synagoge. Wij en zij geloven in één Heer, dezelfde Heer. Daarin voelen wij ons verbonden. Wij gunnen elkaar de ruimte om elk op eigen wijze die Heer te belijden en te aanbidden. Daarnaast is er de staat Israël, een staat als alle andere staten.
Het volk van de synagoge voelt zich één met het volk van die staat. Joden in Nederland zijn betrokken en nemen dus ook deel aan de politieke discussie in de staat Israël, soms op zeer scherpe wijze. Wij, christenen, moeten hierin terughoudend zijn. Wij zijn buitenstaanders en kritiek van buitenstaanders is altijd vrijblijvend. Wij hebben hier een spreekwoord voor: “De beste stuurlui staan aan wal.”

Na 11 september 2001, de dag dat de Twin Towers, symbolen van de politieke en economische onaantastbaarheid van de Verenigde Staten instortten, beseft het Amerikaanse volk dat de tijd van vrijblijvendheid voorbij is. Amerika kon zich mengen in alle buitenlandse politieke aangelegenheden. Het kon de politiemacht van de wereld zijn. Het weigerde jarenlang de Internationale Conventie van de VN voor de Beteugeling van de Financiering van Terrorisme en de Conventie voor de beteugeling van Terroristische Bomaanslagen te ratificeren, maar voelt zich nu gedwongen zelf die strijd aan te gaan. Het weigerde jarenlang de Conventie voor het Internationale Strafhof te ratificeren, maar voelt zich nu gedwongen Bin Laden voor een eigen rechter te slepen. Het kon de vrede tussen Israël en de Palestijnen bevorderen en tegelijk Israël bewapenen en financieel steunen. Het kon zijn oliebelangen in de Golfoorlog behartigen, het kon partij trekken in voormalig Joegoslavië. Maar zelf bleven de Amerikanen letterlijk buiten schot. Die tijd blijkt nu voorgoed voorbij. Met deernis hebben wij dit gezien en hebben wij meegeleefd met de nabestaanden van de slachtoffers, mensen, jonge mensen veelal, die niets anders wilden dan leven en gelukkig zijn. De wereldpolitiek concentreert zich nu in het Midden-Oosten, rondom Israël. Is dat een teken aan de wand?
Wij beseffen de betrekkelijkheid van onze welvaart en onze veiligheid. Wij zijn niet onaantastbaar meer. Wij kunnen van Israël, het theologische Israël, leren ondanks die onveiligheid God te dienen en het leven met vreugde te accepteren. Dat is de les van Loofhuttenfeest. Door de gaten in het dak kijkt de Jood naar de sterren en wacht op het Rijk van gerechtigheid Gods. Al eeuwen…. Die gerechtigheid is een ander begrip dan de “justice” waarover nu zoveel gesproken wordt. Die justice lijkt soms meer op wraak dan ons lief is. Wij hebben meer op met de gerechtigheid die in het woord “sjaloom” is inbegrepen. God heeft de  Joden, en daarin alle mensen, zijn rijk beloofd. Daarmee zijn vrede en gerechtigheid voor ons belofte en opdracht. Wij moeten zelf werken aan gerechtigheid en vrede. We zouden die ook graag met eigen handen bewerkstelligen. Maar dat is ons niet gegeven. De belofte houdt in dat het Rijk ons uiteindelijk geschonken wordt, ooit. Wij mogen zorg hebben om en voor deze wereld. Maar de belofte houdt in dat wij niet bezorgd hoeven te zijn. Ik eindig met een gedicht van Jan Wit:

Dit is de tijd

Dit is de tijd. Je mag zeven keer raden.
Zeven maal zeventig keer heb je tijd om
gissend en missend, door schande en schade
wijs, te ontkomen aan de kwade
droom van de wenteltrap eeuwigheid.

Dit is de tijd, de tijd om te zorgen,
zorgende staan met je rug naar het vuur,
bloot aan de dood, in het leven geborgen,
lezen de schaduwen van morgen
spelender-, spellenderwijs op de muur.

Dit is de tijd. God zelf staat zonder
zich te verroeren andersom.
Dit is de tijd. Er gebeurt geen wonder,
maar Hij telt langzaam van één tot honderd,
tot honderdtien… en dan: “Ik kom”.


woensdag 13 augustus 2014

Bonhoeffer


“Einen Gott, den “es gibt”, gibt es nicht.” Dit is een uitspraak van de Duitse theoloog en verzetsman Dietrich Bonhoeffer, die op 5 april 1945 door Hitler zelf ter dood werd veroordeeld wegens samenzwering tegen het leven van Hitler en die op 9 april aan een vleeshaak in het concentratiekamp Flossenbürg werd opgehangen.
Wat bedoelde deze man die op grond van zijn geloof in het verzet ging, met deze uitspraak? Was hij ongelovig geworden? Ook van hem is de uitspraak: dat we ook moeten willen leven “… als solche die mit dem Leben ohne Gott fertig werden”. De negentiende-eeuwse Nederlandse schrijver Busken Huet heeft eens in een vernietigend artikel over de zeventiende-eeuwse dichter Cats geschreven: “(Hij) heeft geen hogere eerzucht bij ons gewekt dan, met Gods naam op de lippen en een aalmoes in de uitgestrekte hand te sterven als miljonair”. Miljardairs had je in die tijd nog niet. Met God op weg naar maatschappelijk succes. Met de Bijbel in de hand kom je door het ganse land! Die mentaliteit, die openlijk of verhuld beleden en geleefd werd, stelt Bonhoeffer onder kritiek. God kon je gebruiken om bezit te verwerven. Wij zouden moeten leren om rijkdom te gebruiken om God te verwerven. Als je God moet verwerven, is hij er niet.
De Anglicaanse bisschop Richard Holloway schrijft hierover: “De geïnstitutionaliseerde godsdienst heeft niet alleen theorieën ontwikkeld om politieke macht en maatschappelijke privileges te rechtvaardigen als specifiek door God bepaald, maar is er zelfs op uit het lijden van het niet-menselijke deel der schepping te rechtvaardigen. Daarbij volgt men over het algemeen de gedachtegang dat God het best weet hoe een kosmos bestuurd moet worden en wie wij dan wel zijn om de juistheid van zijn aanpak in twijfel te trekken? En juist op dit punt aangeland gooien veel mensen de handdoek in de ring, springen van het schip der religie zo de lege zee in.” Zo ook Darwin, die aan Asa Gray schrijft: “Ik kan eenvoudig niet geloven dat een almachtige en goeddoende God opzettelijk de Ichneumonidae zou hebben geschapen met de vooropgezette bedoeling dat ze zich van binnenuit zouden voeden met het levende lichaam van rupsen.”
Je moet toch wel verschrikkelijk ambitieus zijn om toch in God te geloven. Bonhoeffer was in alle nederigheid zo ambitieus. Hij schreef in het begin van de jaren dertig een boek Nachfolge, waarin hij betoogt dat de enige manier om christen te zijn is om compromisloos de woorden en daden van Jezus na te volgen in deze wereld. “Nur der Glaubende ist gehorsam, und nur der Gehorsame glaubt”, zo schrijft hij in dit boek. “God als werkhypothese, als stoplap bij ons falen, is overbodig geworden.” Dit schreef hij nog in 1945 vanuit de gevangenis. Hij heeft de daad bij het woord gevoegd.


Blaise Pascal, Verstand en hart


“We kennen de waarheid niet alleen met het verstand, maar ook met het hart. Het is op die laatste manier dat we de eerste beginselen onderkennen, en het argumenterende verstand, dat daar geen deel aan heeft, probeert die vergeefs aan te vechten.” Aldus Pascal in Gedachte 110. wat wil hij daarmee zeggen? Met “hart” bedoelt hij zo iets als gevoel, intuïtie. Met die twee, elkaar overlappende, begrippen krijgen wij nog eerder vat op de waarheid dan met ons verstand. Pascal noemt dan als eerste voorbeelden kennis van ruimte, tijd, beweging, getallen. Ik zou graag de hele gedachte lezen, maar dat duurt te lang. Ik vat die daarom voor u samen. We weten intuïtief dat de ruimte driedimensionaal is, dat het aantal getallen oneindig is, aldus deze diep religieuze filosoof, die tevens wiskundige was en de eerste rekenmachine heeft ontworpen. Op deze intuïtieve kennis moet het verstand steunen, betoogt hij. Met het verstand komen wij erachter dat er geen twee kwadraten zijn, waarvan het ene het dubbele is van het andere. Beginselen voel je aan, stellingen moet je bewijzen. Het verstand heeft dus slechts beperkte mogelijkheden en zou dus een toontje lager moeten zingen, zegt Pascal in de 17e eeuw, een tijd, waarin het rationalisme hoogtij vierde. Het rationalisme legt juist alle accenten eenzijdig op het verstand. Pascal ging dus tegen zijn tijd in. Zelfs zegt hij letterlijk: “God mocht geven dat we het (verstand) integendeel nooit nodig hadden en alles met ons instinct en gevoel wisten,maar de natuur heeft ons deze gave ontzegd. Ze heeft ons integendeel maar zeer weinig van dit soort kennis gegeven; alle andere kan alleen door het verstand worden verworven.”

Samengevat: de mens beschikt over verstand en over het hart, gevoel en intuïtie dus. Kennis via het hart verworven is veel meer van waarde dan verstandelijke kennis. Maar helaas beschikken wij meer over verstandelijke vermogens dan over gevoel en intuïtie. Eigenlijk zijn we dus gebrekkig toegerust.

Wat wij in onze zittingen doen, is verstandelijk gezien eigenlijk flauwekul. Altijd dezelfde teksten, ouderwetse aanspreekvormen, enzovoort, enzovoort. Waarom hechten we zo veel waarde aan ritualen? Ik kan daar alleen maar voor mijzelf op antwoorden en ik kom dan uit bij het verschil tussen  het verstand en het hart. Met het hart ervaren we de woorden die gesproken worden vanuit het hart van onze broederen, de vaste teksten van het rituaal, de muziek die een onmisbaar element vormt…, met het hart ervaren we dit alles op een zodanige wijze dat dit de zaken van het verstand overstijgt. Die de dagelijkse werkelijkheid overstijgende ervaring, die is voor mij in de loop van de jaren heel kostbaar geworden.


Bestaat God?

Onlangs las ik een boekje waarin twee pamfletten van de Noordafrikaanse bisschop Cyprianus zijn uitgegeven met de oorspronkelijke tekst in het Latijn en de vertaling van Victor Hunink op de tegenoverliggende pagina. Bisschop Cyprianus’ leven werd beëindigd, doordat hij onder keizer Decius tijdens een christenvervolging is onthoofd. Hij stierf dus als martelaar.
Toen moest ik denken aan het boek van Kuitert over de verbeelding. Alles wat mensen religieus voor ogen staat, is volgens Kuitert verbeelding, kort door de bocht weergegeven. Toen dacht ik: wat sneu dat al die martelaren omgebracht zijn, omdat hun verbeelding hen hardnekkig maakte in hun geloof. Zou Kuitert zich dit gerealiseerd hebben?
Ik ben op het ogenblik met Bonhoeffer bezig en eigenlijk denk ik: wat is die Kuitert toch een miserabel theoloogje in vergelijking met Bonhoeffer, die toch ook schreef: “Einen Gott den “es gibt”, gibt es nicht. Met andere woorden: als je je druk maakt over het antwoord op de vraag of God bestaat, ligt het antwoord voor de hand: God bestaat niet. Hoe zou hij als persoon of wezen in onze werkelijkheid kunnen bestaan en tegelijk God zijn?


dinsdag 20 mei 2014

Humor


Goede humor relativeert je eigen persoon of groep. Als je een ander of een groep waartoe je niet behoort, relativeert met behulp van humor, kan het snel belachelijk maken worden.
In een recent verschenen boekje, dat mensen wil stimuleren tot interreligieuze gesprekken, wordt humor genoemd als een van de mogelijkheden tot communicatie bij interreligieuze bijeenkomsten. Ik denk dat je hiermee toch wel moet uitkijken. Joden en christenen beschikken over het vermogen de eigen persoon en de eigen groep of godsdienst met humor te relativeren. Ik noem Fons Jansen in zijn rol van kapelaan. De joodse humor is beroemd. Islamitische humor is mij niet bekend.
Natuurlijk kan ik niet om de Deense cartoons heen. Het is een feit dat de Deense cartoonist een andere groep dan de zijne koos om er zijn humor op los te laten. Dat is al riskant. Om anderen lachen is makkelijker dan om jezelf lachen. Toch vond ook ik de mop als zodanig wel amusant. Ik kan niet tekenen, maar ik zou een cartoon willen maken met een Arabier die uitroept: “Pas op! Ik ben Mohammed niet!”
In De Groene van 17 februari 2006 staat een ingezonden stuk van Frank van de Veire in Gent:
”Voorstel voor een cartoon. Abraham, de aartsvader en het grote voorbeeld van de drie monotheïstische godsdiensten, zit totaal verslagen naar de grond te staren. Enkele meters verder ligt zijn zoon Isaak in een bloedplas, de keel doorgesneden. Een lieflijke engel komt net aangevlogen. Zijn gezicht is verschrikt: “Mijn God! Ik ben net te laat gekomen!”
Eerst een flauwe reactie: engelen zijn evenals God buitentijdelijk, kennen dus geen tijd en kunnen derhalve ook niet te laat komen. Dan serieus: Van de Veire trapt op een gevoelige plek. Het verhaal, zoals het in Genesis 22 staat, is eenvoudig beschreven en kan zich lenen tot een kritiek, zoals bovenstaand is uitgeoefend. Tegelijk doet Van de Veire tekort aan de eindeloze reeks van commentaren uit joodse en christelijke – van de islam weet ik te weinig – hoek, die voor zover ik ze ken, zo waardevol zijn, dat ik het verhaal voor lief neem. Je zou je hele leven kunnen besteden aan de geschreven commentaren op Genesis 22.
Interessant is dat Van de Veire drie monotheïstische godsdiensten tegelijk op de korrel neemt. Interessant is ook dat ik mezelf erop betrap dat ik eerder om de Deense cartoon kan lachen dan om deze grap. Maar ik word er zeker niet boos om, want de interpretatie van Van de Veire is mogelijk als een uit vele verklaringen.

Ik kan niet anders dan vermoeden dat er binnen de islam weinigen zijn die over het vermogen tot relativeren beschikken. De vele antisemitische cartoons in Arabische media zijn niet als humor maar als strijdmiddel bedoeld. Je zou de gelovigen binnen de islam wat meer relativeringsvermogen toewensen, dat zou heel wat doden schelen.

donderdag 15 mei 2014

9 maart 2006 Lijden


Een spreuk van de Minquassindianen in Noord-Amerika luidt: “The soul would have no rainbow if the eye had no tears.” Hierin spreekt de overtuiging dat schoonheid uit lijden voortkomt. Daarmee wordt dan ook de gedachte uitgesproken dat lijden zin heeft. Het is geen unieke gedachte. Bekend is het beeld van de zandkorrel in de schelp van de pareloester. Deze mening komt ook voor bij onze literaire stroming van de Tachtigers, die u misschien op school nog hebt leren kennen. De Tachtigers kwamen met de toen revolutionaire mening dat schoonheid het enige principe moest zijn voor kunst. Hoe kom je tot het scheppen van schoonheid? Daarvoor is passie nodig. Dit woord, passie, heeft een dubbele betekenis: het staat zowel voor hartstocht als voor lijden. Beide zaken waren voor de Tachtigers van levensbelang voor de creativiteit. Een kunstenaar moest zich hartstochtelijk aan zijn kunstwerk wijden, maar hij moest ook eerst lijden om tot het creëren van schoonheid te komen. Zo kwamen bijvoorbeeld sonnetten van Perk en Kloos tot stand, die inderdaad hoogtepunten van schoonheid bleken. Ik heb de neiging tot citeren over te gaan, maar ik moet mij bedwingen.
Toch had dit cultiveren van passie en schoonheid iets kunstmatigs. Wat hield het lijden van deze jongelui dan wel in? Het was meestal lijden aan de liefde, aan de maatschappij, aan het leven. Juist op grond daarvan heeft deze stroming niet lang stand gehouden in de Nederlandse literatuur. De vraag die bij het lezen van deze sonnetten rijst, is: mag je inderdaad aan het lijden zin verbinden? Dient het altijd ergens toe? Dient het een hoger doel? Durf je tegen iemand die lijdt aan of onder wat dan ook, te zeggen dat dit lijden zin heeft? Alleen orthodoxe christenen willen nog wel eens beweren dat menselijk lijden op aarde dient om de mens de hemelse heerlijkheid deelachtig te doen worden. Ik geloof daar niet in. Ik kan alleen maar respect opbrengen, wannner iemand van zijn eigen lijden achteraf zegt dat het zin heeft gehad. Dan zwijg ik.
Latere inzichten in de literatuur spreken andere taal, bijvoorbeeld Anna Blaman, nu vijftig jaar geleden: “Of wil je soms beweren dat het lijden zin heeft? Beweer dat niet als Kostiaan je hoort. Het is geen fel mens, Kostiaan, maar als hij weet waarover hij ’t heeft laat hij zich niet omver praten, door de mooiste theorieën niet. Lijden onteert de mens, onthoud dat maar. En het lijden dat Lucia te dragen had, daar was geen moed en geen geestkracht tegen bestand. Dat lijden kreeg haar onverbiddelijk op de knieën, telde haar uit, vrat haar aan tot ze vel over been was, en tenslotte wordt het dan een kwestie van dagen.” (De Verliezers, Amsterdam, 1960, p. 10-11) Dat is realisme tegenover de romantiek van het eind van de 19e eeuw.
Meister Eckhart heeft een mooi traktaat geschreven: Het boek van de goddelijke troost. Zie daarvoor mijn blogspot: http://meistereckhart.blogspot.nl . Daarin schrijft hij niet dat lijden zin heeft, maar wel brengt hij het in verband van het accepteren ervan, omdat God de mens liefheeft en die liefde wederzijds kan zijn.
Afgelopen week (Ik schreef dit in 2006.) zag ik weer zo’n uitgeteerd negerkind uit Afrika op de televisie, te zwak om de vliegen van haar lichaam te slaan. Wie dat ziet, voelt zich machteloos en kan alleen nog maar de zinloosheid van menselijk lijden beamen. Soms worden die beelden vertoond om mensen de portemonnee te laten trekken. Dat is geen zingeving, maar exploitatie. Vertel mij niet dat lijden zin heeft, hoe mooi die Indiaanse spreuk ook is.
De Rooms-Katholieke Kerk in Ierland heeft zelf een onderzoek ingesteld naar misbruik van kinderen. Sinds 1940 hebben 102 priesters naar schatting 350 kinderen misbruikt. Drie op de honderd priesters hebben zich bezondigd. Eerder kwamen uit andere landen, Frankrijk, USA, dergelijke berichten. Zou de paus nu niet eens tot het inzicht komen dat de eis van het celibaat onverstandig is en dat vrouwelijke priesters toch wel aan te raden zijn? Dit schrijf ik, ondanks het feit dat kinderen ook onder misbruik door nonnen hebben geleden.