ISRAËLZONDAG
Onze zustergemeente in de
synagoge viert deze dagen Rosj Hasjannah en als de tien dagen voorbij zijn,
Soekoth, Loofhuttenfeest. Een feest van lekkere dingen eten in de loofhut, van
herinnering aan de dagen van ooit, toen de Israëlieten als nomaden door de
woestijn zwierven. Vanuit de luxe van een vast bestaan keert het volk terug
naar de tent en realiseert zich de betrekkelijkheid van alle aardse bezit,
hoezeer men daar ook van mag genieten. Soekoth is het feest van de onthechting.
Alle goedheid van de aarde is voorlopig; de levensvreugde ontspringt niet uit
de grond, maar uit de hand van God. Bij dit feest behoort Psalm 122: het
opgangslied, want Soekoth is een opgangsfeest. Het besef van onthechting staat
centraal: niet zijn bezit, maar zijn roeping maakt een mens tot mens. Het gaat
erom los te blijven en vrij, bereid te zijn tot verlangen: niet naar bezit,
maar naar Alles: Hij zal alles in allen zijn over de hele wereld. De mens wordt
geroepen achter de geschapen dingen door te dringen tot de Schepper. Vandaar
dat hij in zijn loofhut uitziet op de hemel, waaraan hij ’s nachts de sterren
ziet staan.Hij voelt zich als schepsel verbonden met Gods schepping en wacht
met ongeduld op de stad die neerdaalt uit de hemel. Dat Rijk lijkt heel ver weg
in onze dagen, maar dat is niet nieuw. In onze wereldgeschiedenis worden tijden
van betrekkelijke rust afgewisseld met tijden van diepe duisternis. De laatste
zijn er meer dan de eerste. Een mens zou de moed verliezen….
Het is vandaag
Israëlzondag, de eerste zondag in oktober, waarop wij onze gedachten bepalen
tot onze verhouding met het geloof van Israël. Wij realiseren ons dat onze God
een verbond met Israël gesloten heeft, voordat de christelijke kerk ook maar
ergens te bespeuren was. Israël werd uitverkoren om de NAAM van God door de
tijden heen te dragen, om een zegen te zijn voor de wereld. Die uitverkiezing
hield geen bevoorrechting in, maar vormde een zware last. Er zijn ogenblikken
geweest waarin leden van het volk hebben verzucht dat zij die uitverkiezing
graag wilden inleveren. Zelfs werden zonen en dochteren van Israël, die zich
hadden verwijderd van hun oorsprong en meenden volledig op te zijn gegaan in
het volk waartussen zij woonden, pijnlijk herinnerd aan hun afkomst. Denk maar
aan het nationaal-socialisme dat ook de geassimileerde Joden vervolgde. Het
Loofhuttenfeest wordt afgesloten met Simchat Thora, Vreugde der Wet, waarin
gevierd wordt dat God op de berg Sinaï zijn woord gaf aan het volk. De
gelovigen dansen door de synagoge met de wetsrol in de armen en vieren zo het
bruiloftsfeest van God, de bruidegom, met het volk Israël, zijn bruid.
Op het bruiloftsfeest zijn
vele genodigden aanwezig. In de Loofhut zijn buren en vrienden welkom om het
feest mee te vieren. De gastvrijheid en mededeelzaamheid staan hoog in het
vaandel van de religieuze Jood. Maar meer dan ooit beseffen wij juist in deze
dagen de gebrokenheid van het bestaan. In de staat Israël is van een leven in
gastvrijheid voor de buren geen sprake. Jeruzalem, de stad waar de godsdiensten
elkaar ontmoeten, is een wederzijds betwiste stad. Er vloeit dagelijks bloed in
erets, de kostbare grond van Israël. Wij staan maar al te snel klaar met ons
oordeel. “Is dat nu leven naar de uitverkiezing: schieten op weerloze mensen,
kinderen?” Zelfs verwijten wij Israël een racistische houding. Laten we
vooropstellen dat van racisme geen sprake is. Israëli’s èn Palestijnen zijn
semieten. Er is alleen – en dat is al erg genoeg – sprake van verbitterd
nationalisme. In plaats van de grond te delen, van elkaar de ruimte te gunnen,
wordt er verbitterd om elk stuk grond getwist. Israëli’s beroepen zich op de
landbelofte, op God zelf die deze belofte heeft uitgesproken. Maar is het juist
om strijd te voeren met een beroep op de wil van God? Komt men zo niet in
conflict met het verbod Gods NAAM te misbruiken, die NAAM voor de eigen
belangen te claimen? Wij koesteren terecht argwaan tegen allen die met God in
hun vaandel strijden.
Mogen we die kritiek wel
uiten op het volk van het Verbond? In oude tijden was er maar één Israël: het
volk werd theocratisch geregeerd: God zelf zorgde voor zijn volk en koningen
waren niet meer dan zijn plaatsvervangers. Profeten riepen op het dagelijkse
leven, maar ook de politiek in het licht van Gods liefde in te richten naar zijn
wegwijzing. Na de verwoesting van Jeruzalem werd dit anders. Na de koning
verdween ook de hogepriester. In plaats van te offeren in de tempel ging men
bidden in de synagoge, de sjoel. De Joodse godsdienstoefening is voornamelijk
een gebedsdienst. Door de eeuwen heen heeft de Jood, veelal afkerig van de
politiek en het land waar hij verbleef, zijn godsdienstige voorschriften in
acht gehouden en zich gast gevoeld in een land, waar hij op grond van de
betoonde gastvrijheid zich een goed burger betoonde.
Nu de staat Israël al weer
ruim vijftig jaar bestaat, is de situatie toch anders dan in de
Oud-Testamentische theocratie. De regering wordt gevormd na democratische
verkiezingen: er heerst democratie en geen theocratie. Het merendeel van de
Israëli’s is niet godsdienstig, de staat is niet religieus, maar seculier. Als
wij over “Kerk en Israël” spreken, bedoelen wij hiermee de verbondenheid te
benadrukken tussen het volk van de kerk en het volk van de synagoge. Wij en zij
geloven in één Heer, dezelfde Heer. Daarin voelen wij ons verbonden. Wij gunnen
elkaar de ruimte om elk op eigen wijze die Heer te belijden en te aanbidden.
Daarnaast is er de staat Israël, een staat als alle andere staten.
Het volk van de synagoge
voelt zich één met het volk van die staat. Joden in Nederland zijn betrokken en
nemen dus ook deel aan de politieke discussie in de staat Israël, soms op zeer
scherpe wijze. Wij, christenen, moeten hierin terughoudend zijn. Wij zijn
buitenstaanders en kritiek van buitenstaanders is altijd vrijblijvend. Wij
hebben hier een spreekwoord voor: “De beste stuurlui staan aan wal.”
Na 11 september 2001, de
dag dat de Twin Towers, symbolen van de politieke en economische
onaantastbaarheid van de Verenigde Staten instortten, beseft het Amerikaanse
volk dat de tijd van vrijblijvendheid voorbij is. Amerika kon zich mengen in
alle buitenlandse politieke aangelegenheden. Het kon de politiemacht van de
wereld zijn. Het weigerde jarenlang de Internationale Conventie van de VN voor
de Beteugeling van de Financiering van Terrorisme en de Conventie voor de
beteugeling van Terroristische Bomaanslagen te ratificeren, maar voelt zich nu
gedwongen zelf die strijd aan te gaan. Het weigerde jarenlang de Conventie voor
het Internationale Strafhof te ratificeren, maar voelt zich nu gedwongen Bin
Laden voor een eigen rechter te slepen. Het kon de vrede tussen Israël en de
Palestijnen bevorderen en tegelijk Israël bewapenen en financieel steunen. Het
kon zijn oliebelangen in de Golfoorlog behartigen, het kon partij trekken in
voormalig Joegoslavië. Maar zelf bleven de Amerikanen letterlijk buiten schot.
Die tijd blijkt nu voorgoed voorbij. Met deernis hebben wij dit gezien en
hebben wij meegeleefd met de nabestaanden van de slachtoffers, mensen, jonge
mensen veelal, die niets anders wilden dan leven en gelukkig zijn. De
wereldpolitiek concentreert zich nu in het Midden-Oosten, rondom Israël. Is dat
een teken aan de wand?
Wij beseffen de
betrekkelijkheid van onze welvaart en onze veiligheid. Wij zijn niet
onaantastbaar meer. Wij kunnen van Israël, het theologische Israël, leren
ondanks die onveiligheid God te dienen en het leven met vreugde te accepteren.
Dat is de les van Loofhuttenfeest. Door de gaten in het dak kijkt de Jood naar
de sterren en wacht op het Rijk van gerechtigheid Gods. Al eeuwen…. Die
gerechtigheid is een ander begrip dan de “justice” waarover nu zoveel gesproken
wordt. Die justice lijkt soms meer op wraak dan ons lief is. Wij hebben meer op
met de gerechtigheid die in het woord “sjaloom” is inbegrepen. God heeft de Joden, en daarin alle mensen, zijn rijk
beloofd. Daarmee zijn vrede en gerechtigheid voor ons belofte en opdracht. Wij
moeten zelf werken aan gerechtigheid en vrede. We zouden die ook graag met
eigen handen bewerkstelligen. Maar dat is ons niet gegeven. De belofte houdt in
dat het Rijk ons uiteindelijk geschonken wordt, ooit. Wij mogen zorg hebben om
en voor deze wereld. Maar de belofte houdt in dat wij niet bezorgd hoeven te
zijn. Ik eindig met een gedicht van Jan Wit:
Dit is de tijd
Dit is de tijd. Je mag
zeven keer raden.
Zeven maal zeventig keer
heb je tijd om
gissend en missend, door
schande en schade
wijs, te ontkomen aan de
kwade
droom van de wenteltrap
eeuwigheid.
Dit is de tijd, de tijd om
te zorgen,
zorgende staan met je rug
naar het vuur,
bloot aan de dood, in het
leven geborgen,
lezen de schaduwen van
morgen
spelender-, spellenderwijs
op de muur.
Dit is de tijd. God zelf
staat zonder
zich te verroeren
andersom.
Dit is de tijd. Er gebeurt
geen wonder,
maar Hij telt langzaam van
één tot honderd,
tot honderdtien… en dan:
“Ik kom”.